Het project van Tobias Forge is de afgelopen jaren uitgegroeid tot een ware stadionact, althans bijna, want volgende maand staan ze ‘gewoon’ in Ziggo Dome. Wie had dat verwacht 15 jaar geleden toen debuut ‘Opus Eponymous’ verscheen? Tobias zelf in ieder geval niet. Voor dit nieuwe werkstuk is de naam en het uiterlijk van de zingende paus weer eens veranderd, nu van Papa Emirus IV naar Papa V Perpetua. Die kinderachtige, bijna letterlijke poppenkast kan me eerlijk gezegd gestolen worden, dat leidt alleen maar af van de muziek. Net zoals de knullige, zeer irritante toneelstukjes die de verder prima concertfilm ‘Rite Here Rite Now’ (2024) dusdanig hinderlijk onderbraken dat het kijkplezier ernstig werd vergald. Maar goed, voor de jongere fans is dit waarschijnlijk een niet te onderschatten aantrekkingskracht van het fenomeen Ghost.
Anyway, we zijn met ‘Skeletá’ beland bij album nummer zes in de zegetocht. Op het eerste gehoor allemaal nét wat gladder, éénvormiger en (nóg) toegankelijker dan voorganger ‘Impera’ (2022). Maar na diverse luistersessies bevat ook deze weer voldoende haakjes die in het brein achterblijven, oftewel muzikale oorwurmen. Wederom liggen er volop jaren zeventig AOR-invloeden ten grondslag aan de songs en is het ene refrein nog catchiër dan het andere. De productie en mix zijn subliem, met dank aan Gene Walker en Andy Wallace.
De vooruitgesnelde singles ‘Satanized’ en ‘Lachrima’ lieten al weinig verrassends horen, maar zijn beide wel gewoon prima midtempo meedeiners die zowel qua chorus als (twin)solo’s uitblinken. Al heeft die tweede wel wat weg van ‘Rats’ van de voorganger. Opener ‘Peacefield’ zet de creepy toon middels kinderstemmen, maar gaat al snel over in een toegankelijke melodieuze jaren tachtig rocker. Maar hij haalt het niet bij vorige stevigere albumopeners als ‘Rats’ of ‘Kaisarion’. In ‘Gulding Lights’ komt de eerste powerballad voorbij met zo’n meeslepend aanstekers-in-de-lucht-refrein. Zal het live goed gaan doen, mooi nummer!
De versterkers worden gelukkig wat meer opengedraaid in de uptempo en van een fijne riff én vet drumwerk voorziene ‘De Profundis Borealis’. Tijdens typische en daardoor nauwelijks verrassende songs als het lichtvoetige ‘Cenotap’ of de midtempo-beuker ‘Missilia Amori’ spitsen mijn oren zijn vooral tijdens de prachtige gitaarsolo’s. Het blijft toch jammer dat het ‘Nameless Ghouls’ blijven… Ook ‘Marks of the Evil One’ hebben we eerder gehoord, althans, het is Ghost volgens het boekje, maar is wel gewoon een erg lekker snel nummer met wederom een lange (twin)solo.
Het slot bestaat uit twee langere songs. Het afwisselende en van een mooi intro voorziene ‘Umbra’ tapt eindelijk uit een iets ander en daardoor welkom vaatje. De break na dik drie minuten leidt een fijn en zowaar flink symfonisch duel tussen de gitaristen en keyboardspeler in. Ghost goes prog (of -Deep Purple), heerlijk, vaker doen! Afsluiter ‘Exelcis’ is helaas een nogal trage (gaaaap) en wat tenenkrommende sombere ballad, die veel te veel tijd neemt om op gang te komen waardoor het album uitgaat als een spreekwoordelijke nachtkaars.
Ghost richt zich met deze ‘Skeletá’ nóg meer op de melodieuze en commerciële kant van hun sound. Hun goed recht en het levert ook een prima album op vol catchy meezingers, maar mist daardoor wel de afwisseling die de vorige albums kenmerkten. De ‘Ghost-sound’ is nu wel gedefinieerd (of uitgekauwd) en vraagt langzamerhand om een frisse scheut inspiratie. Hopelijk vindt Tobias Forge die tijdig voor de opvolger. Maar deze songs zullen Ziggo nog in vuur en vlam zetten hoor, al is het maar vanwege het prachtige gitaarwerk. (8/10) (Loma Vista Recordings)