Mijn liefde voor IJsland gaat ver terug in de tijd, net als mijn voorkeur voor eigenzinnige muziek. Opeens smolten mijn liefdes ineen, rijdend door de uitgestrekte spoelzandvlaktes van de Skeiðarársandur, met links zicht op de ijskap Vatnajökull en rechts, als ik goed keek, het zwarte lavastrand van Vik, terwijl de aardse maar tegelijk ook hemelse tonen van Sigur Rós in mijn auto rondzweefden… Wat is nou typisch IJslandse muziek? Waardoor wordt zij gevormd? En waarom vinden Belgische bands hier ook inspiratie? Vreemd toch, dat de liefde ook veel vragen opwekt… Tijd voor een gesprek met Birgir Jon Birgisson, de grote IJslandse producer van vele IJslandse en internationale bands, met name beroemd door zijn werk met één van IJslands boegbeelden: Sigur Rós.In deze tijd zit ook IJsland op slot, dus wordt de 2206 kilometer tussen mijn Maastricht en zijn Reykjavik draadloos overbrugd. Uit mijn platenkast toon ik hem via de laptopcamera het album ‘Life’s too good’, het debuut van de Sugarcubes. Hij straalt en knikt “Ja, hiermee is de moderne IJslandse scene begonnen. Je had toen al Mezzoforte, maar the Sugarcubes waren de eersten die een enorm succes hadden buiten IJsland.” We schrijven 1988, de tijd waarin de alternatieve muziek vooral donker was. Terwijl the Sugarcubes juist met kleurrijke, vrolijke en experimentele muziek Europa plotseling overstroomden. “Ze speelden zelfs in het voorprogramma van U2, ten tijde van Zoo TV.”

 

In 1992 ging de zangeres solo verder onder haar eigen voornaam: Björk. Birgir Jon wordt lyrisch: “Zij betekent zoveel; was in de jaren ’90 echt een superstar. Zij heeft onze muziek bekend gemaakt over de wereld. De wereld leerde ons kennen. Andere bands deden daar ook hun voordeel mee.” Hij somt er een aantal op waarvan de post-rock van Sigur Rós, de elektronica van GusGus en de indie folk van Múm de bekendste zijn. “Dit is echter wel wat later, al na de eeuwwisseling. Nog later zijn daar andere namen bij gekomen tot aan de tegenwoordige artiesten als Ólafur Arnalds en Ásgeir.” Alle typisch IJslands, maar er zijn duidelijke verschillen tussen de oudere en nieuwe artiesten en bands. “In het begin van de eeuw had je in een heel levendige scene in Reykjavik, met veel muzikanten. Iedereen kende elkaar en speelde in elkaars band. Maar om je onderscheiden van anderen moest je eigenzinnig zijn, opvallen, durven. Elke band creëerde een eigen, sterke identiteit. Dat zijn kenmerken van de IJslandse muziek geworden.” Deze natuurlijke concurrentie heeft niet alleen de eigenzinnigheid opgedreven, maar ook de kwaliteit en de brede uitwaaiering over de diverse muziekstijlen, zelfs naar de metal van onder andere Sólstafir. “Maar de laatste tien jaar is de muziekindustrie veranderd. Iedereen kan muziek maken en streamen.”

De kwaliteitsstempel van een label lijkt nu niet meer nodig. Hoewel het label dat brood zag in the Sugarcubes, ‘One Little Indian’, nog steeds bestaat en nog enkele IJslanders onder zijn hoede heeft zoals, Björk, Ásgeir, Fufanu (indierock) en Emilíana Torrini (pop-folk). Daarmee komt het gesprek op een heikel punt: artistiek versus commercie. De eerste bands deden het ‘van nature’ goed in het buitenland. ‘Made in Iceland’ was bijna een kwaliteitsgarantie. Birgir Jon knikt. “Ik ga altijd voor het artistieke resultaat.” “Maar”, werp ik uitdagend tegen: ”Denk je ook wel eens ”Als ik dit of dat doe, dan verkoopt het beter?” Relaxed als altijd antwoordt hij met een anekdote over Sigur Rós. “Voor het album ‘Takk’ hadden we voor één nummer de werktitel ‘Hit one’ bedacht. Uiteindelijk werd dat het nummer ‘Hoppipolla’.” “Maar”, zeg ik eerlijk, “dat is toch ook het meest toegankelijk nummer van het album?” “Precies! Maar het was natuurlijk als grap begonnen.”

Dat was in 2005, de hoogtijdagen van de IJslandse muzikale eigenzinnigheid. Birgir Jon vindt deze tegenwoordig minder terug. Het is nu minder ‘typisch IJslands’, zoals de pop van Ásgeir (“Uitstekende muzikant, hoor”) en Of Monsters and Men. En daarmee bedoelt hij ook ‘meer commercieel’. Hoewel juist hierdoor de meeste IJslandse artiesten het buitenland niet meer halen. “Met meer r&b en pop gerichte muziek kun je je niet onderscheiden van de Amerikaanse en Europese muziek.” “En Ólafur Arnalds dan?” Voor mij klinkt populaire neoklassieke muziek met lichte elektro-invloeden toch echt IJslands. ”Op zich wel, maar hij experimenteert wat minder, is minder vernieuwend. Maar hij is wel goed hoor”, verontschuldigt hij bijna. “En Ólafur weet door goed gebruik te maken van de nieuwe media ook een heel groot publiek te bereiken.”

En dat is prettig, want op een eiland met 320.000 inwoners, waarvan 200.000 in Reykjavik, is het clubcircuit natuurlijk klein. “Vaak wordt er op het platteland ook gespeeld buiten de concertzalen. Een circuittour kan je dan toch nog op zo’n zestig plaatsen brengen.” Iets dat me meteen doet denken aan Sigur Rós’ prachtige documentaire ‘Heima’. Birgir Jon was geluidsman en herinnert zich de reis uit zomer 2006 nog goed. “De band had over de hele wereld gespeeld en wilde eigenlijk iets terug doen voor IJsland. Het was een soort cadeau aan de bevolking om tot in de verste uithoeken van het eiland gratis concerten te geven.” Het bood naast prachtige muziek en beelden ook een mooie inkijk op het leven van de IJslanders, nietig maar trots in hun grootse landschap. ‘Heima’ (huis of thuis) werd afgesloten met een spetterend openlucht optreden in thuisstad Reykjavik.

In deze cultureel bruisende hoofdstad, waar naast muziek ook opvallend veel aandacht is voor andere kunsten en literatuur, wordt elk jaar ook het Airwaves festival georganiseerd: vier dagen concerten in zalen, maar ook in kerken, monumenten en andere sfeervolle plaatsen met een mix van de beste IJslandse scene, aangevuld met internationale namen. Afgelopen jaar onder andere met het Belgische Sons. “Het is altijd een mooi podium geweest voor de alternatieve muziek. Door een nieuwe eigenaar is het nu echter meer gecommercialiseerd en minder spannend.”

Birgir Jon is duidelijk meer van het artistieke dan van het commerciële. Een reden waarom ook Belgische bands hun muziek enten op het IJsland gevoel, door hem ook omschreven als ‘filmisch’. Zo ging Ansatz der Maschine voor het laatste album ‘Burial songs’ in zee met producer Valgeir Sigurdsson, OUTER ging naar schapenboerderij Eyjardalsá voor inspiratie en hoewel Sohnarr haar inspiratie feitelijk uit Noorwegen en Zweden haalde, past zij ook in dit filmisch gevoelsrijtje. LYENN en Illuminine hebben hun albums zelfs samen met Birgir Jon gemaakt, die hem dan ook ‘Biggi’ mogen noemen. “Ze passen mooi in de IJslandse traditie en Kevin Imbrechts (Illuminine) zou hier helemaal thuishoren.” Dat noem ik nog eens een compliment, Kevin…

In mijn gedachte rijd ik weer verder. In de achteruitkijkspiegel ontwaar ik nog net de top van vulkaan Katla en voor mij strekt zich de eindeloze weg naar ijsmeer Jökulsárlón uit. En in mijn hoofd galmen de artistieke, filmische en eigenzinnige tonen van het Sigur Rós album ‘Takk’, Dank je…

Birgir Jon Birgisson

Deel: