Charles, de waard van High Rolls, staat achter zijn toog. Dat doet hij als de beste. Niet alleen schenkt hij de beste Muscadet, hij weet ook nog eens zijn klanten dagelijks te trakteren op de meest uitstekende muziek die er momenteel voorhanden is. Ik zit er dan ook dagelijks. Toevalligerwijs liep ik er ooit binnen, op mijn verjaardag. Gelokt door een bord dat hij buiten bij de ingang had geplaatst. ‘Zorn’ had hij erop geschreven. In onsierlijke letters en verder niets. Ik zal het niet gauw vergeten. High Rolls, met Charles als onwrikbare uitbater. Een kroeg om naar terug te keren. Hetgeen ik dan ook dagelijks doe, sinds die dag van mijn verjaardag.

In mijn leven heb ik veel gereisd. Iets wat ik nu niet meer doe, omdat de verleiding van het ontdekken voor mij geen waarde meer heeft. Het leven an sich, heeft geen waarde meer voor mij. Dat mag u wellicht zwaarmoedig vinden klinken en zo is het ook. Maar ik blijf nog steeds drijven, als ik in het water val. Hoe diep de afgrond onder dat water ook mag wezen. Ik blijf ook nog steeds overeind, ondanks mijn manke knie. Maar al zou ik niet blijven drijven en mijn knie voor mijn dagelijkse gang naar High Rolls een stokje steken, dan, welnu, dan blijft alles zoals het is, maar dan zonder High Rolls. En zonder Charles.

Ik ben nergens aan gehecht.

De cathedraal van Chartres heb ik mogen beklimmen in mijn tijd in Châteaudun. Ik was te gast bij waarschijnlijk de meeste vriendelijke Fransman uit de geschiedenis. Of in elk geval de tweede, op de vriendelijkheidsschaal. Een tijd waarin ik nog niet mankte en geen pijn had in mijn herinneringen. Een tijd waarin ik nog vrolijk kon poseren met een bos zelfgeplukte brandnetels. Toen mijn haren nog lang en wild om mijn hoofd heen golfden en ik nog alles voor mij had. Het geluk en de liefde. Alles. Alles wat ik nu kwijt ben. Een bijtend zuur, wat zich vastberaden steeds dieper en dieper vreet, en waar ik niets aan kan doen om het te stoppen. Behalve dan misschien het maken van korte uitstapjes in mijn hoofd. Naar Chartres, bijvoorbeeld.

Ik ben zojuist uitgestapt, samen met Eric, op een parkeerplaats voor iemands huis, aan La Rue Henri IV. Volgens mij mag je hier helemaal niet parkeren, maar Eric denkt daar wat genuanceerder over. Auto stilzetten. Motor uit. Staan. Op naar de cathedraal, dan maar! Die staat hier al jaren, op nog geen minuut wandelen. Sterker nog, we staan er zowat naast. Maar we gaan niet de kortste route, merk ik. Ik vraag niets, want ik hou niet van het stellen van vragen. Nu niet en nooit niet. Ik heb geleerd dat van vragen alleen maar antwoorden komen en dat die antwoorden altijd wat anders betekenen dan wat jij er in hoort. Het leven zijn beloop laten, dat is een motto waar ik graag aan vast houd, omdat dat teleurstellingen, misverstanden en hartepijn voorkomt. Vragen staan aan de wieg van het onbegrip en ik laat het daarom maar allemaal gebeuren. Voor als ik wil weten hoe laat het is, kijk ik op mijn horloge. Ik heb dat daar speciaal voor aangeschaft. En andere zaken, zoals wanneer, hoe en waarom, die laat ik op hun beloop. En zodoende dat ik mij dan ook niet afvraag, noch het vraag aan Eric, waarom we niet rechtstreeks naar de cathedraal lopen. Het antwoord zal ongetwijfeld volgen. En jawel, daar is het al. We lopen eerst langs L’Académie de la Bière, aan La Rue de Cheval Blanc. “Ze mogen dan een fraaie cathedraal hebben staan, hier in Chartres, maar zonder L’Académie de la Bière heb je hier maar weinig te zoeken, mon chèr Berthold.”

De cathedraal is groot en mooi en indrukwekkend en zo nog een aantal fraaie bijvoeglijke naamwoorden die de splendeur van het gebouw aanduiden. Verzin ze allemaal maar, maar geen enkele doet de schoonheid van de cathedraal eer aan. Ik ga dat dan zelf ook zeker niet proberen. Ik wil alleen nog kwijt dat ik helemaal tot bovenin ben geweest. Met een uitzicht en een hoogtevrees om te vousvoyeren.

‘s Avonds, weer terug in Châteaudun, vinden Eric en ik ons gezeteld in het rode pluche van L’Hippocampe aan La Place du 18 Octobre. Van Eric leer ik die avond wat een petit jaune is en wij drinken er de hele avond van. De perfecte mix van Ricard, water en ijsblokjes. Eric rookt Marlboro en ik ook. Hij uit een doosje en ik uit een softpack. Een verpakking die ik zó geweldig vind, dat ik zou stoppen met roken als deze zou verdwijnen. We zingen uit volle borst mee met Sylvie Vartan, Jacques Brel, France Gall en Gérard Lenorman. “Een ronde voor de hele zaak,” schreeuwt Eric, groter dan zijn portefeuille. Of niet, want ik heb geen flauw idee wat Eric verdient. Dat hij het hier, vanavond aan de bar van L’Hippocampe te Châteaudun, over de balk aan het smijten is, is een feit waaraan ik maar al te graag deelname heb. En dat heb ik, want soms heb ik enorm veel geluk. We zingen er nog een paar en bedanken iedereen persoonlijk voor een geweldige avond. Als wij, als twee célébrités locales, onze aftocht aankondigen, schalt er door de ruimte Je Partirais van Gilbert Bécaud en moeten wij allebei een kropje in onze kelen wegslikken. “Au revoir, les mecs!”, roep ik en draai me om en stap naar buiten.

De nacht was pas net begonnen, maar wij vonden het welletjes. Naar huis, naar huis. En slapen. Een slaap, waarin ik niet droom en waaruit ik gewekt word door het kwetteren van de vogels op mijn balkon. Mijn balkon. Mijn eigen balkon, 500 kilometer van Châteadun, Eric en L’Hippocampe. Vijfhonderd kilometer en meer dan twintig jaar weg.

Als ik, een paar uur later binnenstap bij High Rolls, krijg ik opnieuw een kropje in mijn keel, als ik hoor hoe Charles L’Amour C’Est Comme Une Cigarette op zet. Het kan niet, maar tóch is het zo.

Berthold Sleuth, met kennis van muziek.

Deel: