In een tijd waarin muziek met een druk op de knop wereldwijd beschikbaar is, lijkt het masteren van een track soms een sluitpost. Toch is mastering allesbehalve optioneel. Het is de laatste creatieve én technische stap in het productieproces, de brug tussen studio en luisteraar. En hoewel streaming tegenwoordig de standaard is, verdient vooral vinyl een masteringaanpak op maat. Want wat goed klinkt op Spotify, kan op een draaitafel dramatisch slecht klinken. Een verhaal over het belang van mastering en tegelijk een hommage aan de Grandmaster.
De teleurstelling. Je legt drie tot vier tientjes neer voor een nagelnieuwe lp. Thuis leg je de verworven schat op de platenspeler en je laat de naald behoedzaam in de groef zakken. Een is het stil en dan begint de magie. Totdat je hoort dat de plaat heel anders klinkt dan de tracks die je hebt beluisterd op Spotify. De dynamiek is weg, het geluid loopt dicht of klinkt juist alsof iemand een bak zand over de plaat heeft uitgestrooid: dof en korzelig. Het probleem is niet de platenspeler, maar de plaat. Beter: de mastering van het album voor vinyl. Nog concreter: het ontbreken van een goede master die specifiek voor vinyl is gemaakt. Het is helaas de gangbare praktijk anno 2025.
Een goede mix is essentieel, maar mastering maakt het af. Mastering zorgt voor consistentie tussen tracks, het optimaliseert de klankbalans, dynamiek en luidheid, en bereidt het audiobestand technisch voor op het distributieformaat, of dat nu Spotify, CD, YouTube of vinyl is. In wezen vertaalt de mastering engineer de creativiteit van de artiest naar een eindproduct dat op elk medium overeind blijft. Maar daar wringt ook meteen de schoen. Veel producers (of labels) kiezen voor een ‘one-size-fits-all’ benadering: een enkele master, vaak geoptimaliseerd voor streaming, wordt ook gebruikt voor fysieke dragers waaronder vinyl. En hoewel dat kosten bespaart, gaat het ten koste van het geluid. Je doet de artiest daar geen recht mee, de muziek niet en de luisteraar die een paar tientjes achterlaat bij de platenzaak, al helemaal niet.
De beperking van vinyl
Vinyl is een analoog medium met fysieke beperkingen. Waar digitale formaten een grote dynamische bandbreedte aankunnen en makkelijk luide, basrijke masters verwerken, moet je bij vinyl rekening houden met zaken als groefdiepte, de dynamiek in lage frequenties, de speelduur en de vervorming. Een master die klinkt als een klok op digitale platformen, met veel punch, luidheid en stereo breedte, kan op vinyl juist plat en dof klinken, of zelfs technische problemen veroorzaken bij het snijden van de plaat.
Vooral groefdiepte en -breedte zijn factoren die van belang zijn bij het maken van de master voor vinyl. Lage frequenties vergen bredere groeven. Houd je hier geen rekening mee, dan kunnen bastonen gaan overheersen met vervorming tot gevolg. Lage frequenties kunnen een naald zelfs letterlijk uit de groef laten springen.
Een voorbeeld hiervan is het tweede album van Led Zeppelin: de zogeheten ‘RL Cut’ op vroege Amerikaanse persingen, werd gekenmerkt door harde baspartijen. Te hard. Kopers brachten de plaat massaal terug naar de platenzaak, waarna Atlantic besloot om een nieuwe master te laten maken. Saillant detail: de master was gemaakt door Bob Ludwig. Op de runout-groef staan zijn initialen: RL. En toch werd Ludwig de absolute meester op het gebied van mastering.
Dan hebben we nog te maken met speelduur en de zogeheten ‘inner groove distortion’. Hoe langer een plaatkant duurt, hoe dichter de groeven bij elkaar liggen, met verlies van volume en detail tot gevolg. En naarmate de naald dichter bij het label komt, neemt de vervorming toe, vooral in de hoge frequenties. Een goede engineer zal de lengte per kant dus beperken om kwaliteitsverlies te voorkomen. Dat is de reden waarom veel nieuwe platen ‘dubbelaars’ zijn, met per kant maximaal drie tot vier tracks.
De kunst van de master
Een engineer houdt dus rekening met de beperkingen van vinyl. Een master voor vinyl mag niet te luid zijn: in vaktermen heet het dat er ‘headroom’ moet zijn. Headroom is de ruimte in dB die een engineer overlaat onder het maximaal toegestane niveau voordat het signaal te luid wordt en vervorming optreedt. Vinyl vraagt om meer headroom dan bijvoorbeeld de master voor streaming.
Vinyl is vooral gevoelig voor bepaalde frequenties, met name de s-klanten. Een goede engineer weet deze klanken subtiel te dempen, maar wel met behoud van de dynamiek. Het komt allemaal net iets nauwkeuriger dan een master voor streaming of zelfs cd. De reden waarom producers of labels toch vaak kiezen voor één universele master is eenvoudig: gemak en kosten. Mastering is duur en het maken van aparte masters voor digitale platforms, cd én vinyl kost meer tijd en geld.
Zeker in het tijdperk van bedroom-producers en artiesten die zelf hun muziek uitgeven, lijkt de keuze snel gemaakt. Toch is het verschil in kwaliteit vaak hoorbaar, vooral voor de luisteraars die bewust kiezen voor vinyl vanwege de warme, gedetailleerde sound.
Te luid of niet te luid
In de wereld van mastering zijn er enkele namen die met ontzag worden uitgesproken. Denk aan Bernie Grundman, Ted Jensen, Emily Lazar, Greg Calbi, Mandy Parnell, Vlado Meller. Grundman was onder meer verantwoordelijk voor Michael Jackson’s ‘Thriller’ en ‘Purple Rain van Prince. Jensen tekende voor ‘Hotel California’ van Eagles, maar ook ‘Black Holes and Revlations’ van Muse. Lazar deed de mastering voor Sia en Foo Fighters, Calibi’s bekendste werk is Springsteen’s ‘Born to Run’.
Parnell specialiseerde zich in elektronische muziek en deed onder meer ‘Biophillia’ van de IJslandse Björk. Meller, tot slot, zit veel meer in de rock en maakte van de Peppers’ ‘Californication’ en Metallica’s ‘St. Anger’ juweeltjes. Stuk voor stuk platen die klinken als een klok op elk afzonderlijke medium.
Met name ‘Thriller’ geldt als een absoluut hoogtepunt op het gebied van vinylmastering. De oorspronkelijke master was gericht op vinyl. Door het laag in mono te houden en met zorg voor dynamiek te masteren, klinkt de LP nog altijd indrukwekkend, met een breed stereo-beeld en een warm, vol geluid.
We noemden ook Ted Jensen: zijn ‘Hotel California’ is subliem, maar bij ‘Black Holes and Revelations’ vliegt hij toch uit de bocht. Dat album is juist vrij luid en sterk gecomprimeerd. Veel luisteraars en audiofielen merkten op dat de dynamiek beperkt is, en sommige tracks lijden hoorbaar aan vervorming.
De grandmaster: Bob Ludwig
Eén naam steekt echter met kop en schouders boven iedere reeds genoemde naam uit: Bob Ludwig, een levende legende. Zijn carrière begon in de jaren zestig bij A&R Recording in New York en liep via Sterling Sound naar de oprichting van zijn eigen Gateway Mastering Studios. Zijn credits zijn eindeloos: Led Zeppelin, Bruce Springsteen, Radiohead, Daft Punk, Nirvana, Beyoncé, Queen, Tool, Beck, Coldplay, David Bowie; het is een eregalerij van iconen.
Wat maakte Ludwig zo goed? Het simpele antwoord op die vraag: perfectie. Ludwig was een meester in het combineren van analoge warmte met digitale precisie. Hij liep altijd voorop in technologische ontwikkeling, maar bleef trouw aan zijn oren: hij luisterde naar de artiest, letterlijk en figuurlijk. Zijn masters dienden de muziek, niet zijn ego. Ludwig wist altijd precies wat een plaat nodig had, en wat juist niet. En misschien het belangrijkste: Ludwig was geen technicus die de knoppen bediende, maar een muzikale vakman die het totaalplaatje begreep. Luister naar ‘Brothers in Arms’ van Dire Straits of ‘Let’s Dance’ van Bowie: zo horen platen te klinken die goed zijn gemasterd.
Loudness War
Iedere legende heeft ook zijn twijfelachtige momenten. Led Zeppelin II was er een van, aan het begin van zijn carrière. Maar er is ook een uitglijder van latere datum: één van de meest besproken Ludwig-masters is die van Metallica’s ‘Death Magnetic’ uit 2008, een album dat in de kringen van producers en engineers berucht werd vanwege de extreme loudness en ‘clipping’ (vervorming). De release werd overladen met kritiek: het album klonk vermoeid, overstuurd en vlak, een schoolvoorbeeld van de zogeheten ‘loudness war’: alles moest steeds harder klinken, op radio en cd. In tegenstelling tot vinyl had een cd (en later mp3/streaming) geen fysieke limieten voor volume of compressie: het kon dus allemaal harder en dat genre.
Ludwig zelf gaf later aan dat hij de mastering had uitgevoerd op basis van reeds overgecomprimeerde mixen en dat hij niet verantwoordelijk was voor de eindmix die uiteindelijk werd uitgebracht. Sterker nog: de versie van het album die gebruikt werd voor het spel ‘Guitar Hero’ (zonder extra limiting) klonk beter dan de originele release. Het incident benadrukt een belangrijk punt: een engineer kan alleen werken met wat hij krijgt, en heeft niet altijd het laatste woord.
Tegenwoordig verschijnen er steeds meer automatische masteringdiensten zoals LANDR en iZotope Ozone. Reuze handig voor de hobbyist op de zolderkamer. Maar kunnen ze een ervaren engineer vervangen? Zeker niet. Mastering is geen werk voor algoritmes, het is luisteren, afwegen, keuzes maken. Elk nummer vraagt om nuance. En zeker voor vinyl blijven ervaring, gehoor en het fingerspitzengefühl van een Grandmaster onmisbaar.
In de woorden van Ludwig: ‘Mastering is the last chance to make the music sound as good as it possibly can before it goes to the listener. And that’s a responsibility I take very seriously.’ En dat laat je zeker niet over aan een geautomatiseerde tool.