Paul Watchorn verzorgde zang, banjo en gitaar. Aan zijn zijde stonden Seán Cannon met zang, gitaar en octaafmandola, Gerry O’Connor met Ierse tenorenbanjo en viool, en Shay Kavanagh met gitaar en zang. Deze vier musici vormen The Dublin Legends, de directe erfgenamen van The Dubliners.
De avond begon met iets wat haast voelbaar ongepland was, maar tegelijk perfect paste bij wat zou volgen. De band refereerde aan de Ierse pub naast het Muziekgebouw, waar het concert van donderdagavond had plaatsgevonden. Met schalkse grijns en nostalgie vertelden ze hoe ze de laatste bezoekers aan de bar hadden overgehaald om toch nog naar het concert te komen. En inderdaad: zo’n dertig man, nog altijd met het glas in de hand en de toestand van een lange avond op hun gezichten, stroomde geleidelijk de zaal in. Dit was geen geplande move, geen PR-stunt. Dit was echte folktraditie in actie: muziek die mensen uit hun dagelijks leven trekt en mee naar buiten neemt. Die groep late arrivanten bracht een extra laag feestsfeer met zich mee, onbespied, ongekunsteld en volkomen authentiek. Ze sloten zich aan bij de zaal, niet als toeschouwers, maar als medegespelers in een groter ritueel. De avond was niet meer alleen voor de toegewijde kaartkopers; dit was een pub geworden, een gemeenschap, een familiefeest.
Toen The Dublin Legends volle gang gingen, was het duidelijk dat ze een schat aan nummers hadden verzameld. Het setlist weerspiegelde echter geen chronologische volgorde, maar sprong spontaan heen en weer door eeuwen Ierse muziekgeschiedenis, wat een kaleidoscopisch effect creëerde van tradities en gevoelens. De nummers werden niet in de volgorde gespeeld waarin ze waren opgenomen of populair waren geworden, maar eerder in een volgorde die de sfeer en energie van het moment diende.
‘The Fermoy Lassies’ en ‘Sporting Paddy’ openden met energieke vitaliteit die folkmuziek kan hebben, terwijl traditionele covers hun volle gewicht loslieten op het publiek. ‘The Banks of the Roses’ en ‘The Black Velvet Band’ brachten melodische elegantie. Deze traditionele nummers zijn het raamwerk van het Ierse volksleven, verhalen van liefde, verlies en avontuur die eeuwenoud zijn. De zang van Paul Watchorn en zijn collega’s bracht deze verhalen tot leven met een authenticiteit die alleen van iemand kan komen die deze traditionele liedjes in zijn bloed heeft.
Halverwege de eerste helft betrad James Cannon het podium als speciale gast. James, zoon van Seán Cannon, speelde samen met zijn vader en de rest van de band. Seán Cannon is een mijlpaal in de Ierse volksmuziek, een gitarist die meer dan vier decennia lang onderscheid maakte als leadzanger en gitarist voor The Dubliners en later The Dublin Legends. De komst van James bracht een extra dimensie aan de avond: twee generaties Cannon op het podium, samen muziek makend. ‘A Rainy Night in Soho’, een nummer van The Pogues, was een interessante keuze; Shane MacGowan’s groep bracht de punk-energie naar de Ierse folk in de jaren tachtig. Het nummer voelde natuurlijk op dit podium, alsof het hoorde bij de evolutie van Ierse muziek in plaats van ervan af te wijken.
Bij ‘Poor Paddy Works on the Railways’ toonden James en de band een spontane chemie die het publiek in de ban trok. Dit traditionele nummer, een klassieker uit het Ierse repertoire, vertelt het verhaal van arbeidsmigratiegeschiedenis, een onderwerp dat diep wortelt in de Ierse cultuur. De energie die James meebracht, voelde als een natuurlijke uitbreiding van wat The Dublin Legends al werkten, alsof deze combinatie altijd al bedoeld was.
‘The Fields of Athenry’, een semi-traditioneel nummer, geschreven door St. John in 1979, dat zo organisch onderdeel is geworden van de Ierse identiteit dat het haast eeuwenoud lijkt, kreeg echter een bijzondere dimensie die avond. Een groep fanatieke fans vooraan bij het podium tilde de sfeer naar een hoger niveau door tussen de regels door krachtige chorales in te schreeuwen. Dit spontane antwoord, dit primitieve, hartstochtelijke tegenspel, transformeerde het nummer in iets groters dan zichzelf. Het werd een dialoog tussen podium en zaal, tussen traditionele voordracht en volkse ervaring. Deze improvisatie is de gave van echte folkmuziek: de grens tussen performer en publiek vervaagt, en wat overblijft is gemeenschap in zijn zuiverste vorm. Die harde, schallende stemmen die het refrein naar voren drongen, voelden als het hartslag van het moment zelf.
Een van de hoogtepunten kwam met ‘Seven Drunken Nights’, een traditioneel klassiekje dat het publiek massaal deed meezingen. Met de band aan het hoofd werd dit nummer tot een koor van stemmen, waarbij elke regel werd beantwoord door honderden monden. Dit is de essentie van Ierse folk: gemeenschap, feest en de verhalen die ons verbinden.
Halverwege het tweede deel van de set betrad Phelim Drew nog het podium. De gelijkenis was onmiddellijk en opvallend: zijn gezicht, zijn stem, zelfs zijn houding echoënde die van zijn vader Ronnie Drew. Ronnie Drew was niet zomaar een zanger, hij was het gezicht en hart van The Dubliners sinds hun oprichting in 1962 in O’Donoghue’s pub op Merrion Row in Dublin. Met zijn raspende, karakteristieke stem en zijn charismatische aanwezigheid definieerde Ronnie het genre. Hij maakte The Dubliners tot wereldberoemd, wat resulteerde in optredens van Wenen tot New York, en schallende ovaties van Australië tot Japan.
Ronnie Drew overleed in 2008 na een lange strijd tegen keelkanker, een ziekte die ironisch zijn meest kenmerkende bezit nam: zijn stemgeluid. Phelim, zijn zoon, is echter zelf een getalenteerde musicus. Die avond bezong Phelim de nummers van zijn vader en The Dubliners, en wat opviel was het subtiele verschil: Phelim zong als eerbetoon, niet als kopie. Zijn stem had dezelfde warme resonantie, maar zonder het rook- en whiskeyrandje van zijn vader.
Echte Ierse traditionals brachten variatie in tempo en stemming, terwijl ‘The Irish Rover’ en ‘Whiskey in the Jar’ klassiekers waren die elke Ierse drinker kent. Joseph M. Crofts’ ‘The Irish Rover’ is een geval van speelse verteltechniek, terwijl ‘Whiskey in the Jar’ een oud balladenverhaal is van smokkelwaar en liefde dat zelfs in rockversies doorleeft.
Toen de Dublin Legends samen met James Cannon en Phelim Drew het podium deelden voor de toegift, werd het voelbaar: ‘The Wild Rover’ en ‘Molly Malone’. Deze twee nummers zijn haast religieus in hun betekenis voor Ierse cultuur. ‘The Wild Rover’ is een drinker’s hymne van vrijheid en jeugd, terwijl ‘Molly Malone’ een ballade is van een vrouw op straat in Dublin, eeuwig jong in liederen. Met meerdere generaties op één podium, Seán Cannons zijn zoon James, en Phelim Drew als de herinnering aan Ronnie, werd duidelijk dat dit niet zomaar normale traditionals waren. Dit waren rituelen. Dit waren verhalen die via bloed en cultuur doorvloeien, van vader naar zoon, van generatie naar generatie.
The Dublin Legends presenteerden niet alleen muziek die avond, ze presenteerden continuïteit. In een wereld van snelle veranderingen, digitale vervreemding en culturele amnesie, stonden ze daar en zongen het oude, het ware, het onveranderlijke. Ze toonden aan dat tradities niet roerloos zijn, maar levend. Dat erfgoed niet alleen iets van het verleden is, maar iets dat groeit en verandert terwijl het trouw blijft aan zijn wortels. Wat deze avond duidelijk maakte, was dat de muziek van The Dubliners niet alleen voorbijgaat, maar voortdraagt, van generatie naar generatie, van podium naar zaal, van hart naar hart.