Ergens halverwege de jaren zestig, in het hart van Dakar, had de legendarische dichter-president Léopold Sédar Senghor een visie. Zijn ministerie van Buitenlandse Zaken richtte Club Baobab op, geen gewone danstent, maar een diplomatieke hub waar hoogwaardigheidsbekleders ontvangen moesten worden op een soundtrack van de allerbeste muzikanten die Senegal te bieden had. De beste gitaristen, saxofonisten en zangers werden door heel Dakar weggekaapt, zelfs uit de Club Miami, voor het huisorkest. Het was 1970. De Baobab-boom, dat eeuwenoude, onverwoestbare symbool van Afrika, kreeg zijn muzikale equivalent. Vijfenvijftig jaar later, op een te warme donderdagavond in Heerlen, stond die boom er nog steeds. Sterker nog: hij bloeide.
Het Parkstad Limburg Theater was niet uitverkocht, er was ruimte, ademruimte zelfs, wat later die avond cruciaal bleek toen niemand meer stil kon staan, maar de verwachting hing tastbaar in de lucht. Dit was geen concert. Dit was een audiëntie met levende legenden. En toen Orchestra Baobab, stuk voor stuk gehuld in strak wit, het podium betrad, werd de verwachting haast voelbaar. De opening was een statement van respect. ‘Caravana’, een eerbetoon aan Ndiouga Dieng, de founding father die in 2016 overleed. Zijn warme, zijdezachte stem was er niet meer, maar het zachte, wiegende ritme en de neuriënde saxofoon deden wat Baobab altijd had gedaan: ze schiepen een universum. Geen bombast. Geen geschreeuw om aandacht. Gewoon die onweerstaanbare, onversneden groove waar generaties op waren opgegroeid.
De grote namen waren weg. Thione Seck, Medoune Diallo, Laye Mboup, Rudy Gomis, ze waren inmiddels allemaal overleden. Wie door de Wikipedia-pagina van Orchestra Baobab scrolde, kreeg een melancholische les in vergankelijkheid. Maar wie vanavond in Heerlen stond, zag het tegenovergestelde: onsterfelijkheid. Want dit was geen tributeband die de glory days nabootste. Dit was een levend organisme dat van binnenuit verjongde, precies zoals Senghor het ooit bedoelde: altijd de besten. Jonge muzikanten waren toegevoegd, de energie was vernieuwd. En voor het eerst in de 55-jarige geschiedenis van de band stond er een vrouw op het podium: Korka Dieng, de diva die de testosteronmuur had doorbroken. Het was symbolisch en tegelijk volkomen natuurlijk. Baobab was altijd al groter dan zijn individuele takken. Het publiek weerspiegelde die continuïteit. Grijzende hoofden overal, mensen die door de jaren heen met deze muziek waren meegegroeid, die Baobabs hoogtijdagen in de jaren zeventig misschien alleen van vinyl kenden, maar die nooit het geloof verloren. En natuurlijk, verspreid door de zaal: de Senegalese diaspora, voor wie deze avond meer was dan een concert. Dit was thuis. Dit waren de roots, levend gemaakt door muzikanten in het wit.
Na ‘Caravana’ wist je waar je aan toe was. Dit werd geen rustig zitconcert. ‘Anna Maria’ brak los, een dansbaar nummer dat zwaar leunde op een saxofoonrif zo zoet dat je er suiker van kreeg. De meerstemmige zang gaf kippenvel. Letterlijk. De Limburgse kou verdween; wat overbleef was West-Afrikaanse hitte.
En dan: de gitarist. René Sowatche, van origine uit Benin maar al jaren thuis in Senegals muziekscene, pakte zijn glansrol vanavond met beide handen. Een jazzy solo vol arpeggio’s die vloeiend door elkaar heen liepen als palmolie door je vingers. Dit was geen vertoon. Dit was vakmanschap uit een andere tijd, een andere cultuur, gebracht naar Zuid-Limburg met chirurgische precisie. Sowatche was een van die zeldzame muzikanten die even makkelijk afrobeat, highlife en mbalax speelde, en vanavond koos hij voor mellow, jazzy runs die de zaal in trance brachten.

De zaal kon niet meer stilstaan. Mensen die het eerste half uur beleefd toekeken, stonden nu te wiegen. Anderen dansten voluit. De ruimte in de zaal, aanvankelijk een teken van matige ticketverkoop, bleek een zegen. Dit had ruimte nodig. Dit had beweging nodig. En toen kwam de uppercut: een medley van klassiekers. ‘Buul Ma Mim’, ‘En Verra Ca’, nummers die iedereen kende, of dacht te kennen, tot ze live gehoord werden en bleken te exploderen op een manier die geen opname ooit had gevangen.
Maar de échte climax lag, in retrospectief, al in de eerste helft van de show. Toen de openingsakkoorden van ‘Utrus Horas’ klonken, ging er een collectieve zucht door de zaal. Dit was het moment waarop iedereen had gewacht. Het legendarische nummer van het even legendarische album ‘Pirates Choice’ uit 1982, de plaat die Baobab op de wereldkaart zette toen Youssou N’Dour, de man die hen ooit bijna kapot maakte met zijn mbalax-revolutie, hen in 2001 weer uit de vergetelheid haalde. ‘Utrus Horas’ was Cuban/African fusion op een eenzame hoogte. De compositie demonstreerde hoe Latin music de volledige cirkel had gemaakt: van West-Afrika naar Cuba op slavenschepen, terug naar Dakar in de jaren veertig via matrozen en radio’s, en uiteindelijk getransformeerd tot iets nieuws, iets dat van niemand en iedereen was. De saxofoon huilde. De percussie rolde. Sowatches gitaar dartelde door de akkoorden als een kind dat over stoepstenen springt. En je voelde het – kippenvel op plekken waar je het niet verwachtte. In je nek. Op je onderarmen. Ergens diep in je buik. Dit was geen nostalgie. Dit was tijdloosheid.
Maar geen enkele boom stond zonder wortels. En de wortels van Orchestra Baobab waren de mannen die al vijftig jaar hetzelfde deden: de groove dicteerden. Mountaga Koite, 72 jaar jong, zat achter zijn drums en timbales met een glimlach die zelf ritmisch leek te zijn. Deze man had nooit iets anders gedaan dan muziek maken. Hij ademde in vierkwartsmaat. Hij knipperde in clave. En hij legde vanavond, zoals hij al vijf decennia deed, een fundament neer waar de rest van de band op kon dansen, zingen en zweven. Geen opsmuk. Geen ego. Gewoon die onwrikbare, hypnotische groove die Orchestra Baobab definieerde. De ritmesectie was stoïcijns in de beste betekenis van het woord. Ze waren het kloppende hart dat nooit twijfelde, nooit aarzelde. Sowatche mocht dan de jazzy solo’s voor zijn rekening nemen, de saxofonisten mochten dan juichen en huilen, zonder Koite en zijn maten zou dit alles instorten. Maar met hen? Met hen was het een perpetuum mobile. En dan was er natuurlijk Korka Dieng, de eerste vrouw die ooit deel uitmaakte van Baobabs line-up. Haar stem voegde een nieuwe kleur toe aan het palet, niet zacht, niet volgzaam, maar krachtig en onontkoombaar. Ze claimde haar plek op dat podium met een vanzelfsprekendheid die deed vergeten dat het ooit anders was.
Toen de laatste noten wegstierven, bleef het publiek roepen om meer. Meer toegiften werden geëist. Maar Orchestra Baobab gaf niet meer toe. Geen extra songs. Geen verlengde ovatie op het podium. Ze hadden gegeven wat ze kwamen geven, en dat was meer dan genoeg.
Dit was geen afsluiting. Dit was een opwarmer, want in april 2026 komt ‘Made in Senegal’, het nieuwe album waar de band al jaren aan werkte. De tournee die daarop volgde, zou groter zijn, drukker, urgenter. Heerlen was een testrit. En terwijl de mensen naar buiten stroomden, de Limburgse kou in, hoorde je overal dezelfde gedachten: dit was bijzonder. Maar dit was pas het begin. In een tijdperk waarin bands uit de jaren zeventig vooral nostalgische geldmachines waren geworden, kaartjes voor honderden euro’s, playbacktracks, hologrammen van overleden leden, was Orchestra Baobab iets anders. Ze waren niet bezig met verleden. Ze waren bezig met nu. Met muziek die evolueerde, met jonge muzikanten die de fakkel overnamen zonder de vlam te doven, met een sound die in 1970 revolutionair was en in 2025 nog steeds vitaal was. Léopold Sédar Senghor had een visie: een club waar de besten speelden voor de besten. Die club bestond niet meer. Maar de boom die ervoor werd geplant, stond nog steeds. Sterker zelfs: hij wierp nieuwe vruchten af.
Als Orchestra Baobab volgend jaar terugkwam met ‘Made in Senegal’, zou Heerlen klaar zijn. Want wie donderdagavond in het Parkstad Limburg Theater had gestaan, wist nu wat de rest van de wereld binnenkort zou herontdekken: dat Afro-Cubaanse magie geen vervaldatum kende, dat groove generaties overbrugde, en dat een Baobab-boom niet omvalt. Hij groeit gewoon door.
Fotos (c) Jan Vranken

