Na tien jaar radiostilte keert Cheikh Lô terug met een album dat je vanaf de eerste noot bij de keel grijpt en niet meer loslaat. ‘Maame’ ,uitgesproken als “mahm” en gewijd aan zijn 150 jaar oude spirituele gids ,is meer dan alleen een comeback; het is een spirituele reis door vijf decennia Senegalese muziekgeschiedenis, verteld door een man wiens dreadlocks en kaftangewaden hem markeren als een toegewijde Baye Fall, een mystieke stroming binnen het Senegalese Mouridisme. Op zijn 70ste, na een halve eeuw in de muziek, heeft Lô een album gemaakt dat klinkt alsof zijn hele leven hiernaar heeft toegewerkt. Dit is geen nostalgische terugblik, dit is een man op het hoogtepunt van zijn artistieke krachten.
Want laat er geen misverstand over bestaan: dit album zou dezelfde impact moeten hebben als Nick Gold’s legendarische ‘Buena Vista Social Club’ destijds had voor de Cubaanse muziek. Gold, die vier van Lô’s eerdere albums produceerde voordat hij zich terugtrok, hielp via BMG dit project tot leven te brengen , en het resultaat rechtvaardigt volledig zijn reputatie als de man die vergeten muzikale schatten naar wereldfaam tilt. Waar ‘Buena Vista’ de wereld liet kennismaken met de tijdloze elegantie van de Cubaanse son, opent ‘Maame’ de deur naar een nog diepere waarheid: de Afrikaanse roots waaruit alle Caribische muziek is gegroeid. Immers, het waren de West-Afrikaanse ritmes – de complexe polyrhythms van de Wolof, de hypnotische trance van de Mandinka ,die in de donkere ruimen van slavenschepen de Atlantische oceaan overstaken en later zouden herrijzen als salsa, rumba en son. In Lô’s handen wordt deze cirkel gesloten; we horen niet alleen hoe de muziek was, maar hoe zij altijd had moeten klinken.
De geschiedenis van Cheikh Lô is onlosmakelijk verbonden met die van Youssou N’Dour, de koning van de mbalax die hem eind jaren tachtig ontdekte als sessiemuzikant. “Telkens wanneer hij de koorpartijen zong, was ik overweldigd door zijn stem,” herinnerde N’Dour zich later. “Ik hoorde zijn cassette ‘Doxandeme’ en dacht: wow – ik vond iets in zijn stem dat als een reis door Burkina, Niger en Mali klonk.” Die ontdekking zou bepalend blijken: N’Dour produceerde Lô’s doorbraakalbum ‘Ne La Thiass’ in 1995 in zijn Xippi Studio in Dakar, en lanceerde daarmee een carrière die de Senegalese muziek voorgoed zou veranderen. Maar waar N’Dour de mbalax wereldwijd op de kaart zette, ging Lô een stap verder. Hij werd de alchemist die niet alleen de Senegalese ritmes mengde met Cubaanse son en Congolese rumba, maar die ook de diepere spirituele verbindingen tussen deze muziekstromingen blootlegde. Geboren in 1955 in Bobo Dioulasso, Burkina Faso, groeide hij op in het culturele kruispunt waar de muzikale tradities van Mali, Burkina Faso en Senegal samenkomen. Die polyglotte muzikale opvoeding ,hij spreekt vloeiend Bambara, Wolof en Frans , zou de basis vormen voor zijn unieke sound waarin grenzen vervagen en continenten elkaar ontmoeten.
Luister naar de openingstrack ‘Baba Moussa BP 120’ en je hoort de geschiedenis van de zwarte muziek in al haar tragische schoonheid. De titel alleen al vertelt een persoonlijk verhaal: ‘Baba’ Moussa was Lô’s eigen vader, en BP 120 verwijst naar zijn postadres , postbus 120 in Bobo Dioulasso, Burkina Faso. Maar Lô beschrijft de muziek zelf perfect: “Congolese rumba in het begin, maar Cubaanse salsa aan het eind , het is een reis van Kinshasa naar Havana.” Wat hij eigenlijk beschrijft, is de cirkelgang van ritmes die eeuwen geleden hun reis begonnen in de dorpen van Senegal, Mali en Guinee. De complexe, asymmetrische ritmepatronen die we nu associëren met salsa en son, die syncopated accenten, die polyrhythmische lagen die westerse oren zo exotisch in de oren klinken ,zijn rechtstreeks afgeleid van de traditionele Afrikaanse drumpatronen die generaties lang van vader op zoon werden doorgegeven. Wanneer de Spanjaarden en Portugezen honderdduizenden West-Afrikanen als slaven naar de Cariben verscheepten, namen die mensen weinig mee behalve hun geheugen en hun ritmegevoel. In de suikerrietplantages van Cuba, de koffieplantages van Haïti en de havens van New Orleans bleven deze ritmes leven, verborgen achter christelijke liederen, vermengd met Europese melodieën, maar altijd behoudend die essentiële Afrikaanse hartslag. Wat we nu kennen als son cubano, rumba en later salsa zijn in feite de overlevingsstrategieën van een muzikale traditie die weigerde te sterven.
Cheikh Lô begrijpt dit als weinig anderen. Hij groeide op luisterend naar Tabu Ley Rochereau, de koning van de Congolese rumba, en absorbeerde de Cubaanse records van zijn oudere broers die dansten op ‘El Pancho Bravo’ zonder een woord Spaans te verstaan. Maar wat hem raakte was herkenning: in die Cubaanse ritmes hoorde hij de echo’s van zijn eigen Wolof en Mandinka tradities. In zijn muziek sluit hij de cirkel – hij laat horen hoe de muziek oorspronkelijk moet hebben geklonken voordat de Atlantische oversteek alles veranderde.
‘Maame’ ontstond tijdens de COVID-lockdown in Lô’s eigen studio in Dakar, een omstandigheid die het album een unieke intimiteit geeft die zijn voorgaande, meer gepolijste World Circuit-producties misten. Met zijn zoon Massamba Lô als sound engineer en medeproducent kon Cheikh eindelijk de muziek maken die hij altijd voor ogen had gehad. “Voor mij paste COVID eigenlijk wel,” vertelt hij. “We hadden van zeven tot drie uur ’s nachts de tijd om te werken. Wanneer het gevoel er was, gingen we naar de studio.” Die huiselijke setting is voelbaar in elke noot. Waar eerdere albums als ‘Bambay Gueej’ en ‘Lamp Fall’ soms leden onder overproductie, ademt ‘Maame’ een organische rust die doet denken aan de allerbeste sessionmuziek uit de jaren zeventig. Lô speelt zelf alle drumspartijen – en dat hoor je: de sabar-drums klinken alsof ze in je woonkamer staan, de tama talking drums fluisteren intimiteiten in je oor. Nergens wordt Lô’s meesterschap duidelijker dan in ‘African Development’, een reggae-anthem dat Bob Marley trots zou hebben gemaakt. Maar waar Marley’s Pan-Africanisme soms abstract en mystiek kon aanvoelen, is Lô’s boodschap glashelder en urgent actueel. “Afrika moet zijn gezicht veranderen,” zingt hij met de geduldige autoriteit van een wijze oude man. “Het is tijd dat we soeverein worden na bijna vierhonderd jaar slavernij en kolonisatie.” In een tijd waarin West-Afrikaanse landen zich massaal afkeren van Frankrijk en naar Rusland en China wenden ,van Mali tot Burkina Faso, van Niger tot de Centraal-Afrikaanse Republiek , klinkt Lô’s oproep tot echte onafhankelijkheid pijnlijk actueel. Zijn woorden weergalmen de idealen van Thomas Sankara en Patrice Lumumba, revolutionaire leiders wier dromen van een verenigd, zelfstandig Afrika nog altijd weerklank vinden bij de oudere generatie die hun speeches nog herinnert. Terwijl jonge Afrikaanse leiders vaak verdwalen tussen Chinese leningen en Russische huurlingen, biedt Lô een derde weg: echte mentale dekolonisatie.
Muzikaal is ‘African Development’ een meesterclass in subtiliteit. De reggae-groove is puur en onversneden ,die karakteristieke off-beat guitaarakkoorden, de diepe basslijn die je ribben doet trillen, de rimshot op de drie ,maar Lô voegt er zijn signature Senegalese percussie aan toe zonder dat het geforceerd klinkt. Het is alsof de muziek zelf de boodschap onderstreept: verschillende tradities kunnen harmonieus samenleven zonder hun eigenheid te verliezen. Voor luisteraars die de politieke lading willen negeren, blijft dit gewoon een subliem stuk muziek. Maar voor wie wél luistert, is het een manifesto verpakt in een onweerstaanbare groove.
Maar het is ‘Carte d’identité’ waar ‘Maame’ zijn absolute hoogtepunt bereikt ,en dat is geen lichte bewering voor een album vol pareltjes. Dit is wereldmuziek zoals je het nergens meer hoort, een compositie zo rijk en gelaagd dat je bij elke luisterbeurt nieuwe details ontdekt. Het nummer opent met een gemute gitaarritme dat als fundament dient voor een betoverende balafon-melodie die langzaam openbloeit naar een koperblazersarrangement dat je de adem doet inhouden. De magie zit hem in de architectuur: de talking drums nemen subtiel de leiding over de sabar-percussie, terwijl een dwingende baslijn een groove oplegt die zo dwingend is dat stilstaan simpelweg geen optie is. Maar dan, net na twee minuten, gebeurt er iets magisch. Cheikh roept zijn Tsjechische vriend Pavel Šmíd op voor een gitaarsolo die de definitie van ‘jazzy’ naar nieuwe hoogten tilt. Šmíd’s spel is een masterclass in restraint , geen showoff-gedoe, maar melodieën die zich kronkelen rond de Afrikaanse ritmes als klimop rond een eeuwenoude boom. En dan die trompetsolo. Jezus. Als je ooit hebt afgevraagd hoe Miles Davis zou hebben geklonken als hij was opgegroeid in Dakar in plaats van East St. Louis, dan heb je hier je antwoord. Het is het soort muziekmoment dat je doet stilstaan met wat je ook aan het doen was en gewoon luisteren, compleet verloren in de schoonheid van wat menselijke creativiteit kan bereiken wanneer continenten en culturen niet botsen maar samensmelten.Dit is Afrika dat de wereld omhelst zonder zichzelf te verliezen. Dit is het beste dat de Afrikaanse muziek in twintig jaar heeft voortgebracht, punt uit.
Het album sluit af met ‘Koura’, een compositie zo puur Senegalees dat het aanvoelt als een terugkeer naar de essentie van alles waar Lô voor staat. Dit is Wolof muziek in zijn meest destilleerde vorm, gebaseerd op ritmes die Doudou Ndiaye Rose ,de legendarische percussionist die in 2015 overleed ,nog zou hebben erkend als authentiek. De sabar-drums rollen als golven over het strand van Dakar, terwijl de balafon met dat karakteristieke heupwiegende ritme de melodische basis legt. Maar dan zweeft de atanteben binnen ,die oude West-Afrikaanse fluit die klinkt als wind door bamboe ,en ineens ben je niet meer in een studio maar aan de oevers van het Parc National du Djoudj, waar pelikanen gracieus neerdalen op het water tussen de mangrovebossen. Cheikh Lô mengt zijn stem in dit klanklandschap alsof het gewoon een instrument is dat zijn plaats vindt tussen gelijken, geen dominante factor maar een gelijkwaardige gesprekspartner in een eeuwenoud ritueel. De ijle vrouwenharmonieën die hem begeleiden voegen een dimensie toe die bijna etherisch aanvoelt , stemmen die opstijgen als rook van een heilig vuur, gefluister van voorouders die goedkeuring geven aan deze moderne vertolking van hun erfenis. Het is een dans die nergens eindigt omdat het nergens hoeft te eindigen; dit is muziek die bestaat buiten de tijd, een meditatie verpakt in ritme. ‘Koura’ bewijst dat Cheikh Lô na vijftig jaar nog altijd weet waar hij vandaan komt. In een album vol internationale invloeden en collaboraties, eindigt hij waar elke grote kunstenaar moet eindigen: bij zichzelf, bij zijn roots, bij de pure magie van zijn geboortegrond.
Laten we eerlijk zijn: in een tijdperk waarin wereldmuziek vaak vervalt tot oppervlakkige fusie-experimenten en spotify-vriendelijke cultural appropriation, is ‘Maame’ een zeldzaam geschenk. Dit is het beste wereldmuziekalbum van de afgelopen twintig jaar, een bewering die ik niet lichtvaardig doe maar met de volledige overtuiging van iemand die heeft geluisterd naar alles wat er de laatste decennia is uitgebracht. Van Ali Farka Touré tot Toumani Diabaté, van Amadou & Mariam tot Tinariwen ,niemand heeft de afgelopen twee decennia een album gemaakt dat zo compleet, zo diep en zo ontroerend is als wat Cheikh Lô hier heeft neergezet. Met ‘Maame’ heeft Lô niet alleen zijn eigen monument opgericht, hij heeft ook bewezen dat authenticiteit en innovatie elkaar niet hoeven uit te sluiten. Hij laat zien dat je de wereld kunt omarmen zonder je ziel te verkopen, dat je bruggen kunt bouwen tussen culturen zonder je eigen identiteit op te geven. In een wereld die steeds meer verscheurd raakt door tribalisme en culturele verstarring, biedt dit album een andere weg: die van de open hand in plaats van de gebalde vuist, van harmonie in plaats van hegemonie.
Als dit Cheikh Lô’s zwanenzang zou zijn ,wat het gelukkig niet hoeft te zijn ,dan zou hij vertrekken als een koning. ‘Maame’ is meer dan een album; het is een levenswerk gevat in 45 minuten tijdloze muziek. Het is het soort kunstwerk waar je kinderen en kleinkinderen nog over zullen praten, het soort muziek dat de test der tijden zal doorstaan omdat het niet van deze tijd is, maar van alle tijden tegelijk. Cheikh Lô heeft zijn monument. En wat een monument het is.(Jan Vranken) (9/10) (World Circuit limited)