Wat gebeurt er als je een karrenvracht aan musici bij elkaar brengt en ze gewoon met elkaar laat jammen? En neem dat karrenvracht vooral heel letterlijk, want voor ‘Volume 3’ van de The Big Ol’ Nasty Getdown werden liefst 225 muzikanten van 180 bands bij elkaar gebracht. In twee decennia tijd werd meer dan honderd uur aan materiaal verzameld voor dit ambitieuze project, met als resultaat een dampende, stampende, bijtende, kolkende, niets ontziende, door alles en iedereen heen beukende, ultieme funkrock-plaat. Nee: er is geen letter overdreven in de vorige zin.
Red Hot Chili Peppers. Earth, Wind and Fire. Parliament Funcadelic. Living Colour. Fishbone. Yo Mama’s Big Fat Booty Band. Het gaat allemaal in de blender die The Big Ol’ Nasty Getdown is, bedacht door de Amerikaanse producer John Heintz die voor dit project nauw samenwerkt met muzikanten uit laatstgenoemde band. Het doel was om de energie uit doorgaans eenmalige jamsessies vast te leggen, omdat er vaak ‘ongelooflijk goede en genre-overstijgende muziek’ voortvloeit uit dergelijke sessies, al is de funk wel het belangrijkst ingrediënt bij de Getdown, gecombineerd met een moddervette productie waarin alles uit de kast wordt gehaald. Dikke blazerssecties, ronkende B3-Hammonds, funky en soms scherp jankende gitaren op onverzettelijke ritmes.
Ergens doet dit denken aan GRP Super Live, de supergroep die rond Dave Grusin werd verzameld met coryfeeën Chick Corea, Lee Ritenour, Tom Scott en zangeres Diane Schuur. De groep werd in de jaren tachtig bij elkaar gebracht als promotie voor het Amerikaanse GRP-label dat vooral jazz, latin en fusion uitbracht. Grusin, Ritenour en zeker Corea waren toen al meer dan gearriveerde artiesten en grote namen, maar met GRP Super Live maakten ze toch een paar unieke platen waarbij ze aantoonden dat het geheel groter was dan de som der delen. En dat geldt ook voor The Big Ol’ Nasty Getdown. Maar dan in het kwadraat.
Hoogtepunten aanwijzen op zo’n plaat is eigenlijk volstrekt onmogelijk en doet geen recht aan andere stukken. Neem de opening alleen al, ’Yoda Mode’, met een bezetting om je vingers bij af te likken. Chad Smith (RHCP), Hadrien Feraud (Chick Corea), Rusian Sirota (Stanley Clarke), Erick Walls (Beyoncé) en Philip Lassiter (Prince). Dan heb je al een formatie waar je u tegen zegt en daar komen de powervocalen van Maiya Sykes nog eens bij.
Als we dan toch een paar stukken moeten aanwijzen die de plaat niks minder dan weergaloos maken, dan is ‘Birds of a Feather’ wel een goed voorbeeld. Deze track heeft alles: een diepe, rauwe basriff (gespeeld door Norwood Fisher van Fishbone) die alles in gang zet, het Hammond-tapijt, funky gitaren inclusief heerlijke shredsolo, deels unisono met de massieve blazerssectie bestaande uit trombonist Derrick Johnson(Yo Mama’s Big Fat Booty Band), saxofonist Greg Hollowel (Asheville Horns) en trompettist Alex Bradley (Empire Strikes Back).
En dan hebben we ‘Crispy Chicken’ en ’Super Galactic’ nog te goed. Op ‘Crispy Chicken’, wederom met Fisher op bas, is een hoofdrol weggelegd voor Big Sam Williams (Big Sam’s Funky Nation) en een van de mooiste trombonesolo’s sinds Pankow’s live-uitvoeringen van Chicago’s ‘Ballet for a Girl in Buchannon’. Het nummer gaat vrijwel naadloos over in ’Super Galactic’ een cross-over tussen funk en hiphop, inclusief rap van Justin Poree. Rustpuntjes? Nope. Niet op deze plaat. Het raast, blaast, golft en overweldigt je zonder ook maar een seconde adempauze.
Alle tracks zijn ontstaan uit jamsessies, waarbij op sommige tracks later zang is toegevoegd. Om die reden is een aantal nummers ook nog als instrumental te vinden op de plaat, een vast recept op albums van de Getdown. Dan hoor je pas echt goed hoe veelzijdig de muzikanten zijn die meespelen, want menigeen zit echt ver buiten zijn of haar comfortzone. Neem gitarist Erick Walls die in de begeleiding van Beyoncé speelt en nu ‘los’ mag in vette funkrock. Hetzelfde geldt voor collega Tim Stewart, de vaste gitarist van Lady Gaga. Of bassist Josh Paul van de Suicidal Tendencies op ‘Joy Rider’, waarop we ook Lynyrd Skynyrd toetsenist Peter Keys horen. “Joy Rider’ is daarmee wel een afwijkend nummer: meer rock met een constante, drijvende bas, wat je mag verwachten met Josh Paul plukkend aan de vier dikke snaren van zijn Warwicks – hoewel Paul kortstondig een tijdje speelde bij Fishbone.
Het materiaal van de Getdown zal voor menigeen geen ‘gefundenes Fressen’ zijn, maar daar blijkt helemaal niets van. Integendeel: je hoort een gelegenheidsformatie die bevrijd is van conventies, patronen en anderszins vaste lijnen en die hoorbaar geniet van elke noot die het speelt. Noten die je laten wensen dat je erbij had mogen zijn toen de composities zich vormden in die urenlange jamsessies. Deze plaat gaat bij uw recensent een tijdje op repeat. (9/10) (Getdown)