Als je denkt dat het logo van Yuka & Chronoship je bekend voorkomt, dan klopt dat ongetwijfeld. Niemand minder dan Freyja Dean tekende het. Correct, de dochter van. Papa Roger was verantwoordelijk voor de prachtige hoezen van Gentle Giant, Asia, Fantasia, Focus en natuurlijk Yes. U weet dus in welke hoek dit Japanse gezelschap zich bevindt: progrock. En naar goed gebruik is ‘Ribbon Butterfly’ een conceptalbum, waaraan Yuka liefst zeven jaar heeft gewerkt. Het album wordt vergezeld van een 36 pagina’s tellend boekwerk met artwork van Dean. Alleen daarom zou je dit ‘Ribbon Butterfly’ al aanschaffen.
Helaas gaan veel prog-conceptalbums hevig gebukt onder de loodzware pretenties van de makers. Met enige scepsis zetten we derhalve onze tanden in de opening en tevens titeltrack: het xylofoon-achtige geluid in het intro – dat veel later op het album het thema blijkt te zijn, als we het terughoren in ‘Do All Human Beings Dream the Same Dream’ waarmee het album afsluit – is een tikkie misleidend, want de song ontwikkelt zich al vlot tot serieuze rock waarin vooral de gitaarpartijen van Chronoship-gitarist Takashi Miyazawa de toon bepalen. Toch zal het geluid van de band even wennen zijn voor Westerse oren: de oosterse invloeden zijn ontegenzeggelijk aanwezig en dat geldt ook voor de vocalen. De zangwijze van Yuka is net even anders dan wat wij gebruikelijk achten.
Over invloeden gesproken: natuurlijk horen we de oervaders van het genre terug in de composities van Yuka. Bands als Pink Floyd, King Crimson en Yes waren begin jaren zeventig bepalend voor de opkomst van het genre in Japan, maar van meet af aan werd er ‘colour local’ toegevoegd. Happy End (meer folk) en Kenso (meer fusion) ontwikkelden een eigen stijl, waarbij elementen uit Japanse traditionele muziek werden vermengd met de complexe, symfonische muziek die voornamelijk uit het Verenigd Koninkrijk kwam overwaaien. Hedendaagse Japanse progrockbands, waaronder dus Yuka & Chronoship, worden nog steeds beïnvloed door de pioniers, verrijkt met Japanse pop, jazz en elektronische muziek. Combineer dat met een fascinatie voor futuristische thematiek en doorgaans uitmuntende techniek en je krijgt iets als ‘Ribbon Butterfly’.
Toch zijn de composities van Yuka echt minder complex dan het vroegere werk van de eerdergenoemde mastodonten. Zo put de Japanse zich niet uit in afwijkende maatsoorten waarvoor je een universitaire graad in de wiskunde moet hebben om deze te doorgronden. Veruit het leeuwendeel is gewoon lekker in drie- of vierkwartsmaat. Het is prog, maar van een licht verteerbare soort – en daar is op zich niks mis mee. Daarbij schuwt Yuka niet om leentjebuur te spelen in allerlei andere stijlen, inclusief een zweem Keltische volksmuziek in ‘Aunt Clairvoyance’, inclusief frivool fluitthema. Ook in ‘Children of Yewtree’ horen we die folkachtige klanken terug.
Met name de langere, instrumentale stukken zitten goed in elkaar, maar hier en daar dreigen composities wat fantasieloos en daardoor langdradig te worden. Het gaat er allemaal wel erg rustig aan toe. Gaandeweg ontdekken we dat de titelsong een van de weinige, meer stevige en up-tempo tracks is op de plaat. Veel songs willen maar niet echt van de grond komen. ’Hourglass Cover’ is zo’n stuk, ondanks de sublieme fretloze baspartij. ‘Planetary Cleansing’, met een intro dat aanvoelt als het begin van ‘Close to the Edge’, lijkt van hetzelfde laken een pak te worden, maar hier worden we verrast door een van de hoogtepunten op het album: een heerlijke, energieke gitaarsolo. Dan merken we ineens dat we dit veel te weinig horen op ‘Ribbon Butterfly’; we beseffen ineens dat er iets ontbreekt op dit album, dat veel composities iets noodzakelijks ontberen: de climax.
We zitten op een vulkaan. Het rommelt af en toe wel wat, maar het komt niet tot die grote uitbarsting. Het blijft bij wat schermutselingen. Soms dreigt het wat, lijkt het iets groots aan te kondigen, zoals het orgelspel van Yuka in ‘Sleeping Girl in the Stained Glass’. Maar ondanks die fraaie orgelklanken, de bijzondere akkoordenprogressie en het afsluitende duel tussen gitaar en de Moog, blijft ook dat nummer ingetogen.
‘Ribbon Butterfly’ is het soort plaat dat een band als Camel had kunnen maken. Vergelijk dit maar eens met ‘The Snow Goose’. Die groep leunde zwaar op het gitaarspel van Andrew Latimer en ondanks de naamgever van de Japanse formatie, is eenzelfde rol weggelegd voor Miyazawa die soms klinkt als Steve Hackett in zijn beste Genesis-jaren, maar ook kan shredden als Eddie van Halen. En wat ons betreft had de vulkaan best een paar erupties kunnen gebruiken. (7/10) (Cherry Red Records)